button-muziek

button-link

Lezing Piet Schellens


IMG 6444piet

Lezing van Piet Schellens SCJ over de op- en neergang van de congregaties,

gehouden op de contactdag te Lanaken op 13 oktober 2012. 

 

 

OPGANG EN NEERGANG VAN DE CONGREGATIES

Een persoonlijk terugblik, door dr. P.J. Schellens SCJ.

 

Opgang en neergang zijn Bijbelse begrippen.

Het Volk Gods ging op naar het Beloofde Land en daalde af naar Egypte. De Joden gingen op naar de tempel van Jeruzalem en ze daalden af naar Jericho of Emmaüs.
Opgang betekent toekomst, belofte, heil; neergang betekent slavernij, ellende, uitzichtloosheid. Maar toch: Egypte was niet het laatste, want Gods sterke arm bevrijdde zijn volk. En op de weg naar Jericho duikt een barmhartige Samaritaan op, die een wonder van goedheid verricht. Op weg naar Emmaüs kun je een vreemdeling ontmoeten die Jezus blijkt te zijn en die nieuwe perspectieven opent.
Niet alleen bij de opgang, maar ook bij de neergang zijn we verzekerd van Gods trouw.


L’ histoire se répète.

In de Middeleeuwen stonden veel steden vol kloosters. Begin 16e Eeuw waren er in ons land 450 kloosters met 15.000 leden. Als je in Amsterdam gaat wandelen rond de Dam, kom je door de Sint Annensteeg, de Monnikenstraat, de Onze Lieve Vrouwesteeg, de Luciënsteeg, de Heilige Weg, de Kalverstraat (genoemd naar het Calvariëklooster, dat daar stond), de Bethaniënstraat, de Sint Agnietsteeg, de Sint Antoniebreestraat, de Sint Barberensteeg. Een straat heette en heet nog Gebed zonder End: daar stonden zoveel kloosters, dat het koorgebed eindeloos leek, als je in die straat liep.
Eind 17e Eeuw waren ze allemaal verdwenen. De Alteratie van 1578 wees de kerken en de kloosterkapellen toe aan buitenlandse protestantse gemeenten. Zo ging de kapel van de Paulusbroederen naar de Waalse Gemeente en de Begijnhofkapel naar de Engelse Kerk. Maar Amsterdam bleef een tolerante handelsstad: zelfs tegenover de gewantrouwde katholieken, die gedoogd werden in hun schuilkerken, zoals Onze Lieve Heer op Solder.
In 1860, na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie, waren er in Nederland weer 175 kloosters met 3000 kloosterlingen. Maar de grote explosie moest nog komen.

Rond 1900: de bloeitijd. 

Explosie is geen te groot woord voor wat zich in katholiek Nederland voltrok. Mgr. Zwijsen, pastoor te Tilburg en later bisschop van Den Bosch en aartsbisschop van Utrecht, richtte in 1832 een Gesticht van Liefdadigheid op met 3 zusters. Met hen runde hij een school voor arme kinderen; meer wilde hij ook niet. Maar het werd een Congregatie van Liefdezusters, die bij de dood van Zwijsen in 1877 1500 leden telde met vestigingen in Nederland, België, Engeland en de Verenigde Staten.

Daarnaast stichtte Zwijsen in 1844 de Fraters van Tilburg, die met meer dan 1000 man een grote verdienste hebben voor het onderwijs, niet alleen in de steden, maar vooral ook op het platteland. Zij ontwikkelden nieuwe onderwijsmethoden, hadden een eigen drukkerij en gaven algemeen gewaardeerde schoolboeken uit. Ook op de Antillen hebben zij het hele onderwijs op poten gezet.

Het voorbeeld van Zwijsen vond navolging. Nieuwe Congregaties schoten als paddenstoelen uit de grond: de Zusters van Veghel, van Schijndel, van Boerdonk, van Den Bosch; de Broeders van Dongen en van Huybergen, enzovoort. Om even in Brabant te blijven, de pastoors deden een beroep op jonge mensen om zich ter liefde Gods, pro Deo, in te zetten voor onderwijs, verpleging, bejaardenzorg, sociaal werk.
Het geestelijk klimaat in Nederland stond garant voor een geweldige groei van roepingen voor het priesterschap en het religieuze leven; maar er kwam nog wat bij.

Rol van kloosterlingen in Nederland.

Door de Kulturkampf in Duitsland en de antireligieuze wetten van minister Combes in Frankrijk werden veel Congregaties naar het tolerante Nederland gedreven. Langs de Duitse grens verrezen tal van seminaries en kloosters; ook Brabant stond er vol van. Zo is mijn Congregatie, de Priesters van het Heilig Hart, uit Frankrijk hier beland en is vanuit Nederland heel sterk gegroeid. Wij hielden ons vooral bezig met sociaal werk: het Opvoedingsinstituut in Heer bij Maastricht, het Sint Franciscus Liefdewerk met clubhuizen in de volksbuurten van grote steden, het Zeeliedenapostolaat Stella Maris, woonwagenwerk, moeilijke missies, arme parochies.

De geschiedenis van Nederland laat zich niet goed begrijpen zonder de alomtegenwoordige aanwezigheid van religieuzen in onderwijs en cultureel leven, gezondheidszorg en sociaal werk. Overal verrezen kloosters. Om hier in de buurt te blijven: Asten had er drie: het noviciaat van de paters SCJ, het klooster van de Missiezusters van Asten en Huize Bartholomeus, waar de Zusters van Tilburg hun bejaardenzorg uitoefenden. Nadat ze dat 40 jaar voor niets hadden gedaan, kwam de eerste subsidie van de Overheid binnen. Zelfs de kleinste dorpjes hadden een klooster. Vlierden had er een, Ommel ook en Heusden, waar de zusters les gaven op de kleuterschool en de meisjesschool.
Elke Congregatie en elk bisdom had ook eigen opleidingshuizen. In onze regio had mijn Congregatie het Missiehuis Christus Koning in Helmond; de Paters van de H.Geest zaten in Gemert, de Capucijnen in Helmond en de Augustijnen in Eindhoven; later kwamen de SVD-ers in Deurne, waar ook de Fraters van Tilburg al lang werkzaam waren in het onderwijs.
Het is een wonder, dat al die huizen en activiteiten betaald konden worden in een tijd van armoede. Het katholieke volksdeel heeft er zeer veel voor geofferd.

Oorzaken van de bloei.

Al die kloosters en seminaries werden tot barstens toe gevuld met jonge mensen uit de vrome katholieke gezinnen, waarin veel werd gebeden en waarin men deugden beoefende van eenvoud en sterke Godsverbondenheid. Dat maakte de overstap naar het klooster gemakkelijker. Bovendien, als een meisje de verpleging of het onderwijs in wilde en zeker als ze naar de missie wilde, ging dat bijna alleen via het klooster. Ook bij de jongens leefde dat missie-ideaal sterk.

De katholieke emancipatie raakte voltooid en dat gaf de aanzet tot het Rijke Roomsche Leven. Na eeuwen, dat ze niet meetelden, kwamen de katholieken uit hun schuilkerken gekropen en ze wilden laten zien, dat ze er nog waren. Dat gevoel van herwonnen vrijheid kwam tot uiting in de bouw van monumentale neogotische kerken, zelfs in kleine dorpen. Er was een gevoel van massaal triomfalisme, zoals onze grote emancipator Schaepman dichtte: “Roomsen, dat zijn wij met ziel en harte”. Er was dan ook in dat unieke Nederlandse katholicisme een bijzondere kracht werkzaam, die wel vergeleken is met de dynamiek en de expansiedrang van de eerste christentijd. Stel je voor: het kleine Nederland leverde meer missionarissen aan de Kerk dan een groot land als Italië of Spanje. Er was een opvallende eenheid onder het katholieke volk door de wederzijdse beïnvloeding van wijsbegeerte, theologie en liturgie, beeldende kunst, literatuur, cultuur en wetenschap.
Bijvoorbeeld: nooit en nergens is er zoveel en zo goed gregoriaans gezongen als toen in Nederland. Daarbij aansluitend zongen we warmhartige missen van don Lorenzo Perosi.
Machtige tenoren lieten hun solo’s galmen langs de gewelven van de uitbundig versierde kerken. Dat alles was zeer weldadig, evenals de processies en de bedevaarten. Er was wel veel angst voor God, maar tegenover de strenge God stond de zoete Moeder Maria, die ons te hulp zou schieten.

Vroomheid en verdiensten

Met deze achtergrond kan men de bloei van het kloosterleven verklaren. Deze vorm van religieus leven heeft zeker veel vrouwen en mannen voortgebracht, die geweldige verdiensten hebben gehad voor Kerk en samenleving. Hun navolging van Christus uitte zich in een grote toewijding aan armen en zieken. Zij hebben veel betekend voor de vorming van de jeugd. Maar het systeem had ook nadelen. Door de grote toeloop werd niet altijd goed geselecteerd, waardoor men ook zwakke broeders en zusters in de gelederen had. De ascese was erg streng en niet altijd psychisch gezond. Er was veel krampachtigheid en scrupuleusiteit. Oversten werden benoemd om hun vroomheid, maar ze waren vaak niet geschoold, noch theologisch noch psychologisch. Een Overste noemde iets Gods wil, terwijl het puur om haar eigen machtswellust ging. Zusters, die zeer verantwoordelijke functies hadden als hoofd van een afdeling in het ziekenhuis of als hoofd der school, werden in het klooster behandeld als een onmondig kind, dat voor elk wissewasje verlof moest vragen aan Moeder Overste. Als jong priester studeerde ik in Rome en werkte in de weekends in een parochie; ik zei tegen de rector dat ik naar een voetbalwedstrijd ging kijken met Braziliaanse collega’s, die zowaar een televisie hadden. Het was de wedstrijd Nederland- Brazilië. De rector zei kortaf: Nee, vanwege het adagium 'gelijke monniken, gelijke kappen'. Als hij het mij toestond, kon hij het de fraters-studenten niet weigeren. En ik bleef braaf thuis, als 30-jarige. Toen wist ik voor heel mijn leven, dat je niet te veel moest vragen. Met een groot relativeringsvermogen en een beetje humor was het best uit te houden. We hebben onder elkaar heel wat gelachen. Dat hoorde ook bij het blije roomse geloof. Maar dit systeem heeft een aantal van ons opgezadeld met een minderwaardigheidscomplex, vooral onder zusters.

De bloei van het kloosterleven zou duren tot de jaren 60 van de vorige eeuw.

Het keerpunt.

Wat was er ondertussen in de maatschappij aan de hand? Iemand heeft dat geestig beschreven. De 20e eeuw: wat een tijd brak toen aan! Het was begonnen met zoiets eenvoudigs als kokend water. De door stoomkracht aangezwengelde industrialisering had de wereld omgetoverd. Ineens zaten we met kolenmijnen, fabrieksschoorstenen, stoomtreinen, voorsteden, gloeilampen en socialisten. Op het platteland werd de binder een combine, het paard een tractor, de melkemmer een melkmachine en de melkkar een tankwagen. Regionaal werd nationaal, nationaal werd mondiaal. Men voerde geen oorlog meer met paard en zwaard, maar met biologische, chemische en nucleaire wapens.
Wat heeft die enorme omschakeling met de mens gedaan?
De industriële revolutie bracht massificatie met zich mee, automatisering en een anonieme samenleving in grote agglomeraties. De mens moest zich onderwerpen aan de wetten van de industrie en de economie. Het doel van de arbeid was niet meer zelfonderhoud of zelfexpressie, maar het produceren van goederen tegen een bepaald loon. Karl Marx beschreef deze ontwikkeling als vervreemding: de mens verkoopt zichzelf en wordt een vreemdeling voor zichzelf. De reactie daarop kon niet uitblijven. Er kwam een filosofische en culturele stroming op gang, die de zelfontplooiing van de mens centraal stelde. Ieder mens moest zich zoveel mogelijk ontwikkelen, emotioneel, intellectueel, economisch. Daartoe moest je je bevrijden van tradities, van hinderlijke familiebanden en lastige instellingen. Er kwam een massaal verzet tegen allerlei instituten, culminerend in de studentenopstand in Parijs in 1968.
Privacy werd heilig, de individuele mens is onschendbaar en maakt zelf wel uit, hoe hij/zij het leven wil inrichten. De grote sexuele vrijheid, de emancipatie van de vrouw, het gemakkelijk verbreken van huwelijksbanden hangt samen met de culturele revolutie van wat het Ik-tijdperk is gaan heten.
Natuurlijk kwam ook het kloosterleven onder druk te staan; want die culturele omslag hield niet op bij de kloosterpoort. Wij ademden dat heel nieuwe tijdsklimaat ook in. Velen gingen zich herbezinnen op hun levenskeuze en traden uit. Tussen 1968 en 1988 liep het aantal religieuzen in Nederland terug met meer dan 10.000. 

Instituut versus individu.

Priester en religieus-zijn was geen gerespecteerde levensstaat meer, zoals tijdens het Rijke Roomsche Leven. Het massale NEE tegen allerlei instellingen trof ook de Kerk.

De kerk was immers een Instituut, dat veel te zeggen had over iemands doen en laten. De mondige, zelfbewuste moderne mens was best in staat om zelf beslissingen te nemen. Vandaar het verzet tegen een overheersende godsdienstige traditie en zo viel de priester van zijn voetstuk. De kerk werd van een Volkskerk een Keuzekerk.
In 1966 verklaarde John Lennon, dat de Beatles populairder waren dan Jezus. Vier jaar later hielden de Beatles op als groep. In 1961 zou Joeri Gagarin verklaard hebben, dat hij tijdens zijn ruimtevaart God niet was tegengekomen in het heelal; maar na de val van het Communisme bleek God – ondanks 70 jaren van antigodsdienstige propaganda- nog springlevend in heel Rusland.
De Kerk had het moeilijk. Niet alleen liepen de seminaries en de kloosters leeg, maar ook het kerkbezoek nam drastisch af. 1965 werd het breekpunt. Het Dominicantiecijfer liep tussen 1965 tot 2009 terug van 65% naar 9% van de katholieken.
Paus Johannes de Goede, van huis uit historicus, zag wat er aan de hand was en riep een Algemeen Concilie bijeen om de Kerk bij de tijd te brengen. Zijn beroemde Aggiornamento bracht hoop in bange harten. Uit Rome bereikten ons berichten, dat het 2e Vaticaans Concilie sprak over pluriformiteit, decentralisatie en democratisering. Het klonk ons als muziek in de oren. De streng van bovenaf gestuurde hiërarchische Kerk werd een Radenkerk op alle niveaus: er kwam een parochieraad, een dekenale raad, een bisdomraad, een nationale pastorale raad. Bisschoppen, priesters en leken, die tezamen Gods Volk onderweg vormden, gingen met elkaar overleggen, hoe het verder moest.

Bisschoppen en congregaties.

Tijdens en na het Concilie werd in Nederland enthousiast begonnen met de uitvoering van de ideeën van het Concilie; en de religieuzen liepen daarbij voorop. Onder leiding van de eminente kardinaal Alfrink en met de sympathieke bisschop Bekkers als vertolker van de nieuwe ideeën gingen we aan de slag, soms met stormachtige voortvarendheid. Er werd heftig geëxperimenteerd op het gebied van de pastoraal, de liturgie en de catechese. Nederland werd de pastorale proeftuin van de wereld. Hollandia docet; we werden een toeristische attractie en met name de dubieuze experimenten waren wereldnieuws, tot groot ongenoegen van Rome.
Want in Rome had de Curie het heft weer stevig in handen genomen, nadat de Conciliebisschoppen waren vertrokken. De bom barstte, toe in 1966 op het Pastoraal Beraad in Noordwijkerhout vrijmoedig werd gesproken over hete hangijzers als het priestercelibaat en de wijding van vrouwen. Paus Paulus VI greep in met omstreden bisschopsbenoemingen van Simonis en Gijsen. De emoties laaiden hoog op en de protesten kregen wereldwijde belangstelling, maar daar schoten we niet veel mee op.

De theoloog Hans Küng zegt daarover, dat de paus Nederland aan een scheuringproef onderwierp, die doet denken aan de Reformatie. Sindsdien is de eenheid in katholiek Nederland ver te zoeken. Vergaderingen verliepen in een ijzige sfeer, omdat men elkaar niet meer verstond en niet meer vertrouwde. Het oude en het nieuwe Kerkbeeld waren niet te verzoenen.
Deze sfeer van polarisatie was niet bevorderlijk voor priester/ en kloosterroepingen. Het schip van de kerk kwam in zwaar weer terecht. Velen werden misselijk en zeeziek en ze verlieten het schip, waarvan ze de schipbreuk voorzagen. Ook enkele sociologen zagen de Kerk wegzinken in de drassige Hollandse bodem. Met name degenen, die voorop gelopen hadden bij het waarmaken van het Aggiornamento van paus Johannes, zaten met een kerkelijke kater. Onder hen waren veel religieuzen. Religieuzen hebben zich met huid en haar aan de kerk verbonden en toegewijd. Zij leden dan ook het meest onder het drama, dat zich in de Nederlandse Kerk voltrok. Leken, die zich met veel elan en overtuiging hadden ingezet voor het Volk Gods, haakten teleurgesteld af. De pastorale proeftuin werd een pastoraal kerkhof, volgens cynische commentatoren.
De religieuzen bleven zich wel inzetten voor de idealen van Vaticanum II. De relatie tussen de Bisschoppenconferentie en de Conferentie Nederlandse Religieuzen is altijd problematisch gebleven, zeker nu de bisschoppen weer terugwillen naar de oude Priesterkerk.

Hoe beleef je dat nou?

Hoe beleef je dat nou, terwijl je je beste vrienden ziet vertrekken. Als ik mijn eigen levensverhaal overzie, dan denk ik, dat de liefde voor de Kerk de doorslag heeft gegeven. Want pas als je de kerk liefhebt, ben je bereid om ook haar falen en haar tekortschieten mee te dragen. Ik hield van haar liturgie, haar sacramenten, de heiligen die ze heeft voortgebracht, de gelovigen aan de basis die samen het Evangelie willen vieren en beleven. Terwijl de geloofwaardigheid van Rome voor mij wegzakte, zag ik zoveel goeds gebeuren aan de basis.
Je afscheiden en buiten de verantwoordelijkheid van de bisschop gaan werken, zoals een goede vriend in Amsterdam deed, was voor mij geen optie. De tijd van het schisma is voorbij. Ik zag, hoe de protestanten lijden en pijn hebben door hun verdeeldheid. Zo hebben wij pijn en lijden door onze eenheid. Voor mij is het Evangelie belangrijker dan het Instituut met zijn kerkpolitiek.
Bovendien heb ik geluk gehad. Ik woonde in die crisisjaren 60 in Amsterdam, bij een groep enthousiaste medebroeders, die zich inzetten voor de mensen aan de marge van de samenleving. Dat voelden we als onze roeping als Priesters van het H. Hart. We voelden ons gedragen door onze mensen in de clubhuizen van de volksbuurten. We hadden zinvol werk, waar we van hielden. Later kreeg ik de algehele leiding over dat Sint Franciscus Liefdewerk en kwam ik op een kantoor terecht als manager. Dat hield ik op de duur niet  vol, daar was ik geen priester voor geworden. Toen kreeg ik de vrijheid om in de parochiepastoraal te gaan werken en daar vond ik veel voldoening in. Ik was ook niet eenzaam, ik had vrienden en vriendinnen met wie ik ook gevoelsmatig verbonden was.

Zo ben ik in die crisistijd staande gebleven. Ik begreep ook, dat je als religieus elke dag gebedsmomenten moet zoeken. En wat belangrijk is, ik kreeg een nieuwe kijk op de oude Boek, de Bijbel. Ik ontdekte de Bijbelse spiritualiteit en beschouw het sindsdien als een roeping, om het Bijbels verhaal over te brengen in eigentijdse taal aan de mensen van vandaag. Die ontdekking mag je gerust Gods genade noemen.

Een zwarte bladzijde

Een zwarte bladzijde uit deze periode is het sexueel misbruik door priesters en religieuzen. Het speelde zich vooral af in die crisisjaren ’60 en ’70. Het moet ook gezien worden tegen die achtergrond en in die contekst.
Zoals we toen een ander Godsbeeld kregen en een andere kerkvisie en we daarmee moesten leren omgaan, zo werd er ook heel anders tegen sexualiteit aangekeken en ook daarin moesten we onze weg zien te vinden. Een (Goddank klein) percentage van ons koos voor de verkeerde weg.
Lichamelijkheid, tederheid, sexualiteit was tot dan toe taboe; er werd nauwelijks over gesproken. Affectiviteit was verdacht. Nu werd opeens alles open en bloot.
Ik heb vermeld, dat de selectie van kandidaten voor het klooster vaak te wensen overliet. Sommigen hadden geen talenten of men had geen geld om iedereen een gedegen opleiding te geven. Op de vele internaten werden ook ongekwalificeerde surveillanten en groepsleiders aangesteld. Van Eikenburg, een bekend internaat van de Broeders van Liefde in Eindhoven, wordt vermeld, dat niet de broeders-leraren in de fout gingen, maar de groepsleiders, die geen enkel diploma hadden.
Jules de Corte verbleef een tijd in het Blindeninstituut te Grave. Hij schrijft, dat het er Spartaans aan toe ging. Maar hij zegt ook, dat de fraters, die vaak hard en harteloos optraden, zelf het slachtoffer waren van een liefdeloos systeem; ze waren zelf misvormd.
Een frater stond alleen voor een groep van 40 kinderen, dag en nacht, 7 dagen in de week, 51 weken per jaar. Er was geen geld, het was armoe troef, er was voor de fraters nauwelijks ontspanning of enige compensatie. Omdat er geen subsidie was, was er ook geen inspectie. De frater was alleenheerser in zijn eigen koninkrijk. Als je zelf zwak bent en toch veel macht krijgt, gebeuren er ongelukken.
Maar er zijn ook andere voorbeelden. Een frater, die zich in Goirle zeer verdienstelijk had gemaakt voor het onderwijs en het culturele leven in het dorp, en die daarvoor de Zilveren Eremedaille van de Gemeente plus een Koninklijke Onderscheiding had gekregen, leverde al zijn decoraties in, toen hij 40 jaar na dato werd beschuldigd van sexueel misbruik.
Er zit veel persoonlijke tragiek, vooral bij de slachtoffers, maar ook bij de daders. En de toen gebruikelijke doofpotmethode heeft de slachtoffers in de steek gelaten en de geloofwaardigheid van de Kerk zeer aangetast

Is er perspectief voor het kloosterleven?

In een geseculariseerde wereld, waarin de godsdienst naar de marge van de samenleving is gedreven, hebben de Congregaties geen werfkracht meer. In een wereld zonder God zijn de religieuzen nochtans professionele getuigen voor God. Onze leefwijze is een getuigenis van toewijding aan God en de mensen. Daartoe dienen de kloostergeloften van gehoorzaamheid, celibaat en armoede. Dat houdt in: leven met open oren, een open hart en open handen. Open oren, om gehoor te geven aan vragen en uitdagingen op onze levensweg; een open hart, om door het afzien van huwelijk en ouderschap er te zijn voor velen; open handen, die niet grijpen maar geven.
Juist hier, waar de wieg van veel Congregaties heeft gestaan, sterven we af, terwijl in het Zuiden van de wereld ons aantal groeit. Voor heel de Kerk geldt, dat het zwaartepunt zich verlegt van het Westen naar het Zuiden.
Toch blijven we ook hier nodig. Niet meer voor het doel, waarvoor we gesticht zijn: onderwijs, ziekenzorg, sociaal werk. Al dat werk, dat door religieuzen is begonnen en pro Deo werd verricht, is nu gesubsidieerd en overgenomen door de Overheid.
Wij zijn bezig met de ars moriendi, de kunst van het sterven. Ons aantal slinkt drastisch, het ene klooster na het andere verdwijnt. De kunst om waardig en gelovig te sterven vraagt naast het dankbaar omkijken naar een rijk verleden ook de aanvaarding van de huidige werkelijkheid; maar vooral hoop, verwachting en uitzicht. Zoals de profeet Habakuk het prachtig verwoordde:
“Ook al bot de vijgenboom niet uit en draagt de wingerd geen vrucht,
ook al mislukt de olijfoogst en geven de dorre akkers geen voedsel meer,
al zijn de schapen uit de kooien verdwenen en staat er geen rund meer op stal,
toch zal ik mij verheugen in de Heer, jubelen om de God, die mij redt”.
Wij moeten aanvaarden, dat onze vorm van religieus leven niet meer van deze tijd is. De massale kloosters als gesloten burchten met een tijdgebonden ascese en veelal 19e eeuwse devoties lijken niet erg geschikt voor een tijd, waarin individualisme en zelfontplooiing de centrale waarden van de cultuur zijn. Onze vorm van kloosterleven, die zeker grote vrouwen en mannen heeft voortgebracht, die zich met hart en ziel hebben ingezet voor het Rijk Gods, mag verdwijnen. Daarin kunnen wij berusten, en wij willen dat ook niet voortzetten door medebroeders uit andere werelddelen hierheen te halen. Onze hoop voor de toekomst steunt op de overtuiging, dat het evangelie zo sterk is, dat het ook nu mensen zal inspireren tot een nieuwe vorm van religieus leven. Je ziet dat al gebeuren.

De Benedictijnen van Oosterhout verlieten hun abdij en vestigden zich in een Klooster-Verzorgingshuis. Hun abdij werd overgenomen door een groep mannen en vrouwen, die een nieuwe weg gaan van evangelisch leven, op zoek naar God en naar gerechtigheid, in solidariteit met elkaar. De fraters Maristen telden nog maar negen man in Nederland, maar ze verzamelden een groepje leken om zich heen en ze richtten de Stichting Moria op om ex-gedetineerde jongeren te helpen bij hun resocialisatie. Zo zetten ze de spiritualiteit van de fraters voort: aandachtig aanwezig zijn.

De fraters van Tilburg sloten hun klooster in Utrecht. Toen trok er een oecumenische groep in: katholieke en protestantse jongeren, die elkaar leerden kennen in Taizé en die samen gingen wonen en hun Taizé-diensten hielden.
Dat zijn jonge scheutjes aan de oude stronk van het religieuze leven in Nederland. Zij beleven het oude ideaal op een nieuwe manier. Onze tijd heeft die nieuwe religieuzen hard nodig. Want de secularisatie roept als reactie het verlangen op naar het sacrale; het individualisme heeft als keerzijde de vereenzaming en dat roept het verlangen op naar gemeenschap; het materialisme biedt uiteindelijk geen voldoening en roept de behoefte op aan spiritualiteit; en het onheilige en banale gedoe van tegenwoordig zal mensen doen verlangen naar het heilige, het sacrale.
De religieuzen van de toekomst zullen in die leegte voorzien. Zij zullen tussen de mensen wonen in open huizen van geloof, waarin mensen elkaar en God kunnen ontmoeten. Dat klooster van de toekomst zal klein zijn, open en gastvrij, een ontmoetingsplaats en een heilige ruimte. Daar zal zorg zijn voor elkaar en voor de minsten en tevens aanbidding van de heilige God. Dit is een troostrijk perspectief voor de oude religieuzen, die op hun retour zijn.

Nog enkele getallen

Als afronding en ter informatie nog enkele getallen, die mij werden toegespeeld door het Bureau Erfgoed Kloosterleven en door het KASKI.
In 1900 waren er 122 religieuze Orden en Congregaties (75 zuster-, 32 priester- en 16 broedercongregaties). In 1950 waren dat er 194 (139 zuster-, 38 priester- en 17 broeder- congregaties.
Rond 1960 telde Nederland het hoogste aantal kloosterlingen ooit: bijna 50.000! Ruim 9000 Nederlandse missionarissen brachten de goedheid van het Evangelie all over the world. (Onder hen 250 SCJers). 15 Jaar later waren we gehalveerd. In 1985, na de exodus uit de kloosters en door het ontbreken van nieuwe kandidaten, waren we nog met 24.700.
In 2004 was ons aantal 10.500, in 2010 waren we gezakt naar 7.250 (afgeronde getallen).
Een aantal Congregaties is al opgeheven; andere zijn sterk geslonken en vergrijsd. Het sterftecijfer is hoog: in 2003 stierven 537 zusters, in 2004 503.
Toen we na het Vaticaans Concilie ons kloosterhabijt uittrokken, verdwenen we uit het straatbeeld; over tien jaar zijn er nauwelijks nog kloosters; wel enkele abdijen. Velen zoeken gastvrijheid in de abdij, op zoek naar spiritualiteit.